Nieuwe box 3 2028: geen eindstation, wél noodzakelijk
Demissionair staatssecretaris van Financiën, Eugène Heijnen, schetst een helder beeld: de nieuwe box 3 vanaf 2028 moet er komen, maar het is geen eindstation. In een interview in het FD legt hij uit waarom het forfait in 2026 omhoog gaat, hoe de Wet werkelijk rendement werkt en welke keuzes straks bij de formatie horen. Gisteren is het Belastingplan 2026 al in de Tweede Kamer besproken; de discussie over box 3 is echter nog niet ten einde.
Nieuwe box 3 2028: noodzakelijke hervorming
Heijnen benadrukt dat de Wet werkelijk rendement nodig is om de huidige impasse te doorbreken. De wet belast vanaf 2028 daadwerkelijk behaalde rendementen. Daarmee verdwijnt het omstreden algemene forfait. Volgens de staatssecretaris is dit “beter dan wat er nu ligt” en daarom moet de wet worden aangenomen. Hij koppelt dit aan uitvoerbaarheid: de Belastingdienst en ketenpartners moeten door kunnen.
Forfaitair rendement 2026: waarom 7,78%?
Over 2026 stijgt het verondersteld rendement in box 3 naar 7,78%. Heijnen plaatst dit in juridisch perspectief. De Hoge Raad besliste eerder dat ook genoten rendementen, zoals huurinkomsten, moeten worden belast. Mede daardoor valt het forfait hoger uit. Verlaging kan alleen met dekking binnen hetzelfde domein. Als de Kamer anders beslist, kan dat een budgettair gat opleveren voor een volgend kabinet. De staatssecretaris geeft aan dat het ministerie de raming heeft getoetst en dat de uitkomst overeind blijft.
Wet werkelijk rendement: ongerealiseerde winsten en vastgoed
De contouren van de nieuwe box 3 zijn duidelijk. Beleggers gaan belasting betalen over werkelijk rendement, inclusief ongerealiseerde koerswinsten. Voor vastgoed geldt een uitzondering: daar wordt de waardestijging belast bij verkoop via een vermogenswinstbelasting. Heijnen onderstreept dat het pakket als geheel nodig is om het stelsel te stabiliseren en rechtszekerheid te bieden.
Geen eindstation: mogelijk vervolg naar vermogenswinstbelasting
Hoewel de nieuwe box 3 een belangrijke stap is, noemt Heijnen het geen eindpunt. Hij geeft – nadrukkelijk als fiscalist, niet als staatssecretaris – aan dat een brede vermogenswinstbelasting conceptueel te prefereren kan zijn. Daar is extra tijd voor nodig in systemen en uitvoering. Een verdere doorontwikkeling zou rond 2030 of 2031 kunnen, maar is uiteindelijk aan een nieuw kabinet en een nieuwe Tweede Kamer.
Stabiliteit en politieke timing
Heijnen vraagt om beleidsrust. Zijn oproep: bundel eventuele aanpassingen in de formatie, niet tussentijds. Zo ontstaat voorspelbaarheid voor burgers, beleggers en uitvoeringsorganisaties. Het kabinet staat volgens hem voor de nu voorgestelde maatregelen, maar toekomstige politieke keuzes horen bij de nieuwe coalitie. Gisteren behandelde de Kamer het Belastingplan 2026; wijzigingen kunnen later volgen, maar dan wel in één keer en doordacht.
Uitvoerbaarheid voorop
De staatssecretaris wijst op het belang van uitvoerbare belastingwetgeving. De Belastingdienst en financiële instellingen hebben tijd nodig om gegevens te leveren voor vooringevulde aangiften en correcte heffing. Dat pleit voor een duidelijke route: eerst de Wet werkelijk rendement invoeren, dan bezien of en hoe een verdere stap richting een volledige vermogenswinstbelasting haalbaar is.
Conclusie: nieuwe box 3 is tussenstop
De boodschap is consistent: de nieuwe box 3 is nodig en moet doorgang vinden, maar blijft een tussenhalte. Het hogere forfait in 2026 volgt uit rechterlijke kaders en kent alleen speelruimte met dekking. Vanaf 2028 komt werkelijk rendement centraal te staan; vastgoed valt onder vermogenswinst bij verkoop. Verdere vereenvoudiging of een brede vermogenswinstbelasting kan later, mits uitvoerbaar en politiek gelegitimeerd. Voor nu is stabiliteit de sleutel.
Heb jij ook vragen over box 3?


The post Nieuwe box 3 2028: geen eindstation, wél noodzakelijk appeared first on Nextens.